top of page

hans andreus

Over:

Hans Andreus is de schrijversnaam van Johan Wilhelm van der Zant. Hij is op 21 februari 1926 geboren in Amsterdam. Hij is op 9 juni 1977 in Putten overleden aan kanker. Hij is zoon van Johan Wilhelm van der Zant en Willemina de Wit. Later bleek alleen dat hij zoon was van Benjamin Visser. Hij was enigs kind.

Johan van der Zant bezocht van 1932 tot en met 1937 de openbare lagere school in Scheveningen. In september 1945 was van der Zant naar de Amsterdamse toneelschool gegaan. Hij heeft deze opleiding niet afgemaakt omdat hij veel verzuimde en bleef zitten. Hierdoor is hij van school gegaan. Hij heeft toen enkele maanden stage gelopen bij De Volkskant en is schrijver geworden.

 

Stijl:

Vanaf 1955 werd Hans Andreus traditioneler met de vorm van zijn gedichten, bijvoorbeeld “ De sonnetten van de kleine waanzin”. Dit wordt gezien als zijn beste dichtwerk.

 

Prijzen:

Hans Andreus heeft meerdere prijzen gekregen voor zijn werken bijvoorbeeld de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam.

 

Stroming:

Zijn techniek verschilt per werk, maar er loopt wel steeds dezelfde rode draad doorheen. Ook hebben veel van zijn gedichten hetzelfde thema (liefde, dood, schuld en het zoeken naar identiteit) De thema’s worden mooi verwoord, maar hij experimenteerde wel veel. Daarom behoort Hans Andreus tot de experimentele traditie. Hij behoort dan ook tot de dichtersgroep De Vijftigers. Dit is een dichtersgroep die veel experimenteerde met gedichten schrijven.

 

Vroeger:

Hans Andreus heeft ook veel kinderboeken geschreven. Deze verhalen waren fantasierijk. Zijn taalgebruik was speels met veel gevoel voor klank en ritme. Hij heeft voor zijn kinderboeken dan ook meerdere malen prijzen gekregen. Zo heeft hij bijvoorbeeld voor zijn versjesbunder “De Rommeltuin” een zilveren griffel in 1971 gekregen en is het boek “Meester Pompelmoes en de mompelpoes” door het CPNB onderscheiden als kinderboek van het jaar in 1969. Later werd deze prijs de zilveren griffel genoemd.

Gedichten:

Bloemen leven licht-zinnig in hun bladen

Bloemen leven licht-zinnig in hun bladen.

Dieren lopen vanzelfsprekend; ze zwijgen

van wat ze zouden kunnen zijn; hun daden

gebeuren altijd nu; dieren zijn eigen.

Mensen doen alsof. Bestaan in ijskoude,

denken, denken, denken dat zij bestaan.

Geen mens kènt een mens. Men wil zich vasthouden.

Angst laat niet los. Men kijkt zijn spiegel aan.

En hangt zich op aan winterse systemen

of takken van geloof. Maar dood is dood.

Men neemt zich mee en is niet mee te nemen.

En ik ben eenzelfde. Maar leg mij bloot,

omdat ik zien wil wie ik toch nog ben.

Ik moet toch een mens zijn die ik herken.

 

Hans Andreus (1926-1977)

IK HEB JE LIEVER

Ik heb je liever dan brood,

al zegt men ook dat het niet kan

en al kan het ook niet.

Ik heb je liever dan vrolijkheid of regen,

liever dan de stilte van drie uur

in de rustig in- en uitademende nacht.

De meeuwen scheren overdag met hun vleugels langs de blonde warme lucht.

De wilde bloemen staan te lachen

in het warme bad van de zon.

De zon danst zijn toch maar kleine rol

met zoveel overgave dat het heel

stil wordt, hier, in dit deel van het heelal.

Ik heb je liever dan brood,

al zegt men ook dat het niet kan

en al kan het ook niet.

dan vrolijkheid of regen,

liever nog dan ik heb je lief.

 

Hans Andreus (1926-1977)

Analyse van het gedicht November

Strofebouw en rijm:

Dit gedicht bevat 4 strofes.

De eerste twee strofes zijn kwatrijn, want ze bestaan uit vier regels. De derde en de vierde strofe zijn terzet, want ze bestaan uit drie regels.

In dit gedicht zitten veel enjambementen namelijk:

Regel 2 en 3, 5 t/m 8 en 12 t/m 14. Want de regels lopen van de ene versregel, zonder pauze, over in de volgende versregel.

De regellengte van dit gedicht is erg lang. Er staan veel woorden in één zin. In dit gedicht zie je niet dat steeds één zin korter is.

       

Rijm:

Het gedicht November bevat vrouwelijk rijm, want alleen de eerste letter van het laatste woord is anders. Er komt er geen beginrijm voor in het gedicht.

Het rijmschema in het gedicht is:

ABBACDDCEFGGH, dit is omarmend rijm (van ABBACDDC) en gepaard rijm (GGH).

Ook zit er in dit gedicht een jambe. Dit ziet er als volgt uit:

Geen spoor meer van zomer, al haast weer winter

+      -       +      -    +/-        +  -      +              -/+

Dit gaat het hele gedicht zo door, ik heb het niet meer verder opgeschreven.

 

Beeldspraak:

Er zit beeldspraak in dit gedicht, namelijk: “er schijnt nu al een zon als een maan door de mist”. Een maan kan niet schijnen, maar een zon wel. Dit is een metafoor. Ook is dit een vergelijking met “als”.

“En de bomen zwerven kaal door het land” is een personificatie, want bomen kunnen niet zwerven, want ze staan vast in de grond. Mensen kunnen rond zwerven en dat bedoelt de schrijver dan ook.

“Schrijven voor brood verduistert de geest”, hiermee bedoelt hij dat hij van schrijven zijn werk heeft gemaakt. Dit is zijn werk om geld te verdienen en zo brood op de plank te krijgen. Dit is een metafoor, want alleen het beeld wordt genoemd.

“Ik ben bijna niet buiten geweest toen het gras nog hoog stond en bol van groen de bomen waren” is een metonymia. Hiermee geeft hij aan dat hij het heel druk heeft met schrijven en bijna geen tijd meer heeft om naar buiten te gaan. Hij zit de hele dag binnen. Dit is een beeld en is een metonymia.

“Er schijnt nu een zon als een maan door de mist, maar het vuur van de zomer is opgebrand”, dit is een vergelijking met zonder als.

“het befaamde palet, het beschilderde lover” dit is een vergelijking zonder als, want hij vergelijkt het schilderpalet met de boombladeren. Allebei hebben ze veel kleuren.

Welke betekenis heeft de gebruikte beeldspraak in het gedicht? Waar gaat het gedicht eigenlijk over?

De beeldspraak geeft aan dat de schrijver heel druk is met allemaal dingen. Een andere betekenis zou kunnen zijn, dat hij vindt dat de mensen het tegenwoordig heel druk hebben. Hij ziet liever dat ze meer buiten zijn, zodat ze de kleuren van de natuur zien.

Het gedicht gaat er eigenlijk over dat Hans Andreus het te druk heeft met zijn werk en dat hij eigenlijk veel vaker buiten wil zijn.

 

Stijlfiguren:

“Geen spoor meer van zomer, al haast weer winter” dit is een hyperbool, want het is een gepaste overdrijving. Want na zomer komt niet meteen de winter eerst komt nog herfst.

“kouder en minder” dit een parallellisme, want de schrijver heeft er goed over nagedacht hoe hij het ging zeggen en het einde van het woord rijmt (het is vrouwelijk rijm).

Zorgen de stijlfiguren voor een andere betekenis of wordt iets speciaal benadrukt?

De stijlfiguren die gebruikt zijn zorgen ervoor dat de dingen die gezegd worden sterker en beter uitkomen. Het benadrukt iets wat de schrijver vindt.

 

Thema:

Het thema van dit gedicht is herfst. Dit komt omdat duidelijk de herfst wordt beschreven. Ook is het thema geen tijd hebben, want hij wil eigenlijk vaker buiten zijn, maar hij heeft het te druk met zijn werk. Als je dit gedicht vergelijkt met de 2 andere gedichten hebben ze niet het zelfde thema.

November

Geen spoor meer van zomer, al haast weer winter

De mistbanken van de herfst hangen laag

over de grond, verschuiven traag.

Het licht wordt steeds kouder en minder.

 

En ik denk: ik ben bijna niet buiten geweest

toen het gras nog hoog stond en bol van groen

de bomen waren. Teveel te doen

en schrijven voor brood verduistert de geest.

 

En zelfs de kleuren van oktober,

het befaamde palet, het beschilderde lover,

heb ik, al spijt me dat nauwelijks, gemist.

 

Er schijnt nu een zon als een maan door de mist,

maar het vuur van de zomer is opgebrand

en de bomen zwerven kaal door het land.

 

---uit: 'Natuurgedichten en andere', 1970.

Andere dichters
bottom of page